- wippen
- {{wippen}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [zich met sprongetjes bewegen] hop ⇒ bound, 〈huppelen〉 skip2 [zich snel bewegen] whip ⇒ pop3 [informeel] [neuken] screw, bang4 [op een wip spelen] play on a seesaw♦voorbeelden:2 er even tussenuit wippen • nip/pop out for a whilezij zat met/op haar stoel te wippen (van ongeduld) • she sat tilting/rocking (on) her chair (with impatience)over een muurtje wippen • spring/hop over a wallII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [met een hefboom op-/uit iets lichten] lever (up/off)2 [verwijderen] topple ⇒ overthrow, unseat♦voorbeelden:1 die spijkertjes wip je er zo uit • you can easily whip out those nailsiemand uit zijn baantje wippen • jockey/work someone out of his job2 iemand wippen • topple/unseat someoneeen kabinet wippen • overthrow/bring down a Cabinet
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.